Het geschonden paradijs
Tegen middernacht zijn we in de marina. Laurent helpt ons met de bagage aan boord tillen en vertrekt. Als we aan boord het luik willen openen ziet dat er niet goed uit. Het is beschadigd en staat op een kier. We vrezen het ergste. Binnen blijken alle kasten te zijn doorzocht en is het een chaos. We aarzelen of we de politie zullen bellen of alles op zullen ruimen. De politie blijkt zich ook hier bij voorkeur aan kantooruren te houden. Omdat we moe zijn stoppen we alles terug in de kasten en gaan we slapen. Het is onduidelijk wat we allemaal missen. De stemming is ver beneden nul. Het liefst zouden we terugvliegen.
De volgende dag ontdekken we van steeds meer spullen dat ze verdwenen zijn. Gelukkig is alle navigatieapparatuur ongeschonden. Maar er zijn vishengels verdwenen, sportschoenen, een olielamp die meegekomen is van het vorige schip, mijn zonnebril op sterkte en alle bootkussens. Geen kapitale zaken, maar wel dingen waar we aan gehecht zijn. Maar erger nog, de Breeze is gewond. De sloten zijn geforceerd en het kajuitluik is beschadigd. Ik lik de wonden.
"Des gamins", zegt de politie van de brigade nautique als ik de volgende dag samen met Chantal, onze Franse vriendin, aangifte doe in een armzalig kantoortje met een ventilator en bladders aan het plafond. Maar het kan me helemaal niet schelen of het kwajongens zijn of professionals, locals of passanten, licht bruinen of pikzwarten, ik tref uitgebreide voorbereidingen om ze te kielhalen. Hoewel voorlopig alleen nog even in gedachten.
Die dag blijkt dat het kostbaarste van hetgeen gestolen is, ons vertrouwen in de eilandbewoners is. Tijdens ons vorige bezoek was het zo dat we elke passant als representant van het paradijs joviaal toezwaaiden of groetten. Als een soort verre neef van de nobele wilde. In de eenvoudige veronderstelling dat alle eilandbewoners hartelijke goedwillende muzikale trommelbespelende levensgenieters waren. Die zittend onder een kokospalm ver van de jachtige beschaving niet eens op slechte gedachten zouden kúnnen komen. Deze illusie is nu aan duigen gevallen en blijkt een door ons zelf geconstrueerde werkelijkheid.
Van de weeromstuit wordt nu iedereen die de Breeze te aandachtig bekijkt naar onze smaak, of iedereen die de Breeze juist mijdt met zijn blik, door ons met groot wantrouwen nagekeken. Maar na verloop van tijd blijkt dat óók het tegenovergestelde uitgangspunt, dat iedereen slecht is, even onwerkbaar is als het uitgangspunt dat iedereen goed is. We zullen iemands goedheid hier, net als thuis, per keer moeten beoordelen. Moeizame maar onontkoombare arbeid.
Is er niet een tijd geweest waarin eenvoudigweg vaststond wie er goed en wie er slecht was? Toen de Engelsen onze glorieuze Verenigde Oost-Indische Compagnie hinderden bijvoorbeeld en zij állen tot zinken moesten worden gebracht. Of eerder toen Alva een bezetter was en alle Spanjaarden verdoemde Paapsen waren die te vuur en te zwaard bestreden moesten worden. Of toen wij op kruistocht gingen tegen de ketterse Moren en onze God die de enige echte God was die bij alle doodslag aan onze kant stond. Zo, dat het duidelijk was, dat áls we dan onverhoopt zouden sterven in de strijd, dat de onzen in de hemel kwamen en hunnen in de hel. Hoe overzichtelijk was de wereld toen!
Maar nu moet ikzelf uitvinden wie van deze eilandbewoners ik de hand zal blijven schudden en wie niet. Want sommigen blijven gewoon ontwapenend vriendelijk en hartelijk. Terwijl anderen onsympathieke racistische blankenhaters zijn, zo wordt me verteld. En dat blijkt ook al spoedig. Zo kom ik in een schoenmakerij waar de eigenaar me nauwelijks een blik waardig keurt. Laat staan dat ik een antwoord krijg op mijn vriendelijke en in mijn allerbeste school Frans gestelde vragen. Alleen omdat hij een hekel heeft aan blanken. En dus aan mij. En dan te bedenken dat deze zwarte schoenmaker nog niet eens weet dat mijn achter oud oom Matthias Jacobus Reedijck in 1732, zijn betovergrootvader in Guinea heeft gekocht van een Fantijnse vorst voor de huidige prijs van één paar eenvoudige plastic schoenen. En hem vervolgens in het bedompte scheepsruim van het Gulden Schaap naar hier heeft getransporteerd.
Ik besluit het hem ook maar niet te vertellen.
En zo staan wij vandaag in winkels van dit paradijselijke eiland tussen allerlei lichtbruine en donkerbruine mensen, zitten wij in restaurants en op het strand tussen hen in en zoeken we onze weg tussen genegenheid en afkeer. Uitgerust met een gebrekkig instrumentarium. Wij, witten met een wit hart. Twijfelend of die pikzwarte meneer ons bij de kassa nu vóór laat gaan uit hoffelijkheid of uit koloniale onderdanigheid. Onzeker ook of die prachtige Creoolse op het strand de ogen even af wendt om het spel van het flirten te spelen, of omdat ze zwarte eilanders prefereert boven deze blonde zeevaarder. En aarzelend ook bij het fotograferen van een schattig klein negermeisje met kraaltjes in haar haar, omdat we absoluut de schijn van aapjes kijken willen vermijden.
0 Comments:
Post a Comment
<< Home